SPIEGELEND WATER. Mijn ziel is als een wijde waterkom, Een rustige, doorzichtig-kristallijnen. Doorloopen slechts van lange lichte lijnen Gelijk de zogjes waar een zwane zwom. Haar diepte bergt zij in een heiligdom Waar alles zich weerspieglend gaat verfijnen; En waar heur schoot, de bloote, zou verschijnen, Keert zij haar afgrond in een hemel om. Ze is eeuwig blijde en wordt alleen maar droever Wanneer een wolk zich in haar boezem beeldt En haar een deel van haren hemel heelt. Doch, kind, buigt Gij u over haren oever, Dan treurt zij om het stukjen hemel niet Daar zij in u een heelen hemel ziet. 16 Ideaal. Een sonnettenkrans, Gent (A. Siffer) 1900, 60 p. 55 Uit zonnige jeugd, Amsterdam z.j. (1916), 75 p. 174 Gedichten, derde vermeerderde druk, Amsterdam 1918, 305 p.